Een land vol vette koeien, bloeiende handel, welvaart en eendracht. Dat ideaalbeeld deed het goed bij grote vredesvieringen. Bij de Vrede van Munster in 1648, toen de Nederlandse Republiek formeel als soevereine staat werd erkend, klommen tal van schrijvers in de pen om hun blijdschap te uiten. Ruim anderhalve eeuw later, bij het congres van Wenen in 1815, droomden Nederlanders opnieuw van een gouden toekomst.

Vieren van vrede laat zien dat vredessluitingen een belangrijke impuls aan de nationale identiteit gaven. Na een oorlog ontstond er ruimte om vooruit te kijken en te dromen van een betere samenleving. Iedere vrede werd uitbundig gevierd met lofzangen, feesten, kanonsalvo’s en vuurwerken. Schrijvers en dichtende staatslieden benadrukten hun vaderlandsliefde en roemden de Nederlandse oorlogs- en zeehelden. Er was ook sprake van een ontluikend Europees zelfbesef: vrede fungeerde als een bindmiddel tussen de Europese naties.
Tegelijkertijd schuilde in elke vrede de kiem van de volgende oorlog. Er werd genadeloos afgerekend met de voormalige vijand en er kwam een debat op gang: hoe zag het ideale Nederland eruit? Of publicisten nu voor of tegen Oranje waren, de Nederlandse identiteit kreeg in hun geschriften duidelijke contouren.